COLLECTIEVE ONDERHANDELINGEN EN DE PLATFORM-ECONOMIE: NIEUWE PERSPECTIEVEN UITVOERIGE SAMENVATTING

 

 [1]

 

I.             ALGEMEEN KADER

Een verscheidenheid van situaties

De platform-economie en de manier waarop het klassieke arbeidsrecht hiermee moet omgaan is een actuele kwestie en de regelgeving - indien voorhanden -  verschilt sterk binnen de Europese Unie. Dit is vooral het geval voor de collectieve onderhandelingen in deze sector. De verscheidenheid aan juridische tradities met betrekking tot collectieve onderhandelingen in de lidstaten wordt weerspiegeld door de verscheidenheid van de benaderingen van de lidstaten ten opzichte van het reguleren of niet reguleren van collectieve onderhandelingen voor personen die werken in de platform-economie.

Collectieve onderhandelingen kunnen niet de enige bron van regelgeving in de platform-economie zijn, maar moeten in mindere of meerdere mate een aanvulling vormen op de wetgeving. Het is duidelijk dat constante communicatie tussen de verschillende niveaus van regelgeving niet alleen op nationaal niveau, maar ook tussen de Europese en nationale niveaus vereist is. De rol van de overheid, niet noodzakelijk via wetgeving, is in vele landen van het grootste belang. Er worden reeds nieuwe wegen verkend bijvoorbeeld in Bologna (Italië) met de ontwikkeling van een lokaal handvest.

Bij de beoordeling van het EU-panorama voor collectieve onderhandelingen in de platform-economie moet rekening worden gehouden met de volgende factoren:

Ten eerste is de platform-economie niet in alle lidstaten op identieke wijze tot ontwikkeling gekomen . Ook al is het moeilijk om het werkelijke aandeel van personen vast te stellen die zouden kunnen worden aangemerkt als platformwerknemers, uit de statistieken blijkt dat er in sommige lidstaten, zoals Italië of Spanje, een opmerkelijk aantal platform-medewerkers is. andere landen, zoals Roemenië of Hongarije, komt dit fenomeen echter nauwelijks voor.

Ten tweede variëren de activiteiten die worden geïmplementeerd onder de naam "platform-economie" van elkaar; er zijn talloze uiteenlopende classificaties. De meest duidelijke classificatie omvat, in één groep, de zogenaamde "offline activiteiten" die kunnen worden herleid tot het idee van "werk op verzoek", en in de andere groep de zogenaamde "online activiteiten" die kunnen worden beschreven als "crowdwork". Dit verschil tussen offline en online activiteiten heeft directe gevolgen voor de vertegenwoordigingskanalen voor deze medewerkers en hun dekking in het kader van de collectieve onderhandelingen, zoals in dit verslag wordt aangetoond. Bovendien kan het feit dat online en dus niet plaatsafhankelijk wordt gewerkt tot verwikkelingen leiden in het kader van transnationale bevoegdheidsvraagstukken. Regeling van dergelijke praktische issues mag in de toekomstige regelgeving niet worden vergeten. De Covid-19 pandemie, tenslotte, heeft in veel gevallen het onderscheid tussen telewerken en crowdwork doen vervagen.

Riders, chauffeurs en huishoudelijke hulpen zijn enkele van de meest kenmerkende voorbeelden van offline activiteiten. Ze staan meestal in het middelpunt van studies over de platform-economie, maar staan ook in het middelpunt wanneer wordt nagedacht over de collectieve dimensie van het arbeidsrecht in de platform-economie. De meest opmerkelijke nieuwe vormen van collectieve uitdrukking zijn te vinden in deze activiteitengebieden: De eerste succesvolle ervaringen met collectieve onderhandelingen hebben in deze sectoren plaatsgevonden. Waarom? Vanwege hun fysieke aard, het zijn namelijk diensten die al heel lang bestaan en die worden aangeboden volgens een nieuw bedrijfsmodel, gebaseerd op platforms en apps. Menselijke nabijheid leidt tot het ontstaan van een gemeenschap en dat is de weg die leidt naar een gemeenschappelijke uitdrukking van belangen, waarbij on-demand medewerkers worden verbonden met traditionele actoren: de vakbonden.

Aan de andere kant zijn de talloze activiteiten die kunnen worden geclassificeerd als "crowdwork" beter bestand tegen de ontwikkeling van de collectieve dimensie van arbeidsrecht. Collectieve vertegenwoordiging van crowdworkers ondervindt dezelfde problemen die eerder zijn vastgesteld met betrekking tot telewerken en collectieve arbeidsverhoudingen: Het isolement leidt tot het uitblijven van collectieve stemmen, ook al kunnen sommige praktijken, zoals de "Turker"-gemeenschap, worden beschouwd als mijlpalen op het gebied van vertegenwoordiging. In ieder geval is het terrein van crowdwork en online activiteiten nog onontgonnen terrein voor collectieve onderhandelingen.

Een derde element van verscheidenheid betreft de status die platformewerkenden volgens nationaal recht wordt toegekend . In de afgelopen jaren bespraken niet alleen academici hun status van werknemers of zelfstandige medewerkers, maar zijn ook zaken aanhangig gemaakt bij gerechtelijke instanties op nationaal en Europees niveau. In sommige gevallen werd de hoogste rechterlijke instanties gevraagd om te beslissen, zoals in Frankrijk, Italië, Spanje of het Verenigd Koninkrijk. Hoewel de bedrijfsmodellen van de zakenpartners van de medewerkers onderling verschilden, was het antwoord van de rechtbank in de regel om deze medewerkers te beschouwen als werknemers met een arbeidsovereenkomst. Toch werd in andere gevallen de werkgelegenheidsstatus geweigerd. Dit was het geval in de Yodel-Order van het HvJ-EU; een Belgische ‘tribunal de l’entreprise’ ontkende de werkgelegenheidsstatus van Uber chauffeurs.

Momenteel is de meest geavanceerde episode betreffende de werkgelegenheidsstatus van platform-medewerkers de Spaanse Riderwet[2], op grond waarvan een rechtsvermoeden bestaat met betrekking tot de toepassing van het arbeidsrecht op leverings- en distributieactiviteiten die via een digitaal platform worden georganiseerd. Dit heeft automatische gevolgen met betrekking tot collectieve onderhandelingen, omdat deze medewerkers verplicht zijn opgenomen in de respectieve collectieve overeenkomsten. Deze Riderwet is een eerste kleine stap in de richting van de opname van medewerkers in de platform-economie in het algemene kader van de arbeidsregelgeving onder de auspiciën van de wetgeving.

 

Naar een gemengd model van collectieve onderhandelingen? De persoonlijke reikwijdte van collectieve onderhandelingen in de platform-economie

De Spaanse situatie is een uitzondering. In de meeste landen bestaat er geen expliciete wetgeving met betrekking tot de juridische status van de medewerkers in de platform-economie. Dit heeft directe implicaties over de mogelijkheid van collectieve onderhandelingen voor medewerkers in de platform-economie.

Traditioneel worden collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten om de arbeidsrelatie te regelen. Wat arbeid betreft is de persoonlijke reikwijdte dus beperkt tot werknemers. Zelfstandige medewerkers werden meestal uitgesloten van collectieve onderhandelingen, behalve in sommige landen onder specifieke formules, zoals Duitsland. In overeenstemming met zijn vroegere jurisprudentie stelt het HvJ-EU in zijn FNV Kunsten-arrest echter dat alleen de collectieve onderhandelingsovereenkomsten die tussen "management en werknemers" worden gevoerd, niet in strijd zijn met het EU-mededingingsrecht. Het Hof heeft in de zaak FNV Kunsten echter ook geoordeeld dat collectieve arbeidsovereenkomsten voor "dienstverleners in een situatie die vergelijkbaar is met die van ... medewerkers" niet binnen de werkingssfeer van artikel 101 van het VWEU vallen (punt 42). Bovendien kan een dienstverlener zijn status van onderneming verliezen "wanneer hij niet zelfstandig zijn eigen marktgedrag bepaalt, maar volledig afhankelijk is van zijn opdrachtgever, omdat hij geen van de uit diens activiteit voortvloeiende financiële of commerciële risico's draagt en binnen de onderneming van de opdrachtgever als hulppersoon optreedt" (punt 33). Dit lijkt een interpretatie mogelijk te maken ten gunste van het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten voor "dienstverleners die vergelijkbaar zijn met medewerkers" zonder de antitrustwetgeving van de EU te overtreden. Er blijft echter onzekerheid bestaan over de vraag welke dienstverleners werkelijk vergelijkbaar zijn met werknemers. Zo wordt het mededingingsrecht beschouwd als één van de ernstigste obstakels op het pad naar een nieuw model van collectieve onderhandelingen met een uitgebreide persoonlijke reikwijdte.

In het licht van deze onzekerheden heeft de Europese Commissie onlangs een raadpleging gestart over de kwestie van collectieve arbeidsovereenkomsten voor zelfstandigen. De kernvraag is of de reikwijdte van de toepassing van de EU-mededingingsregels in zoverre moet worden beperkt dat collectieve arbeidsovereenkomsten die voor (een nog te definiëren groep van) uitsluitend zelfstandigen worden gesloten, van de EU-mededingingsregels moeten worden vrijgesteld. Eind 2021 wordt een mededeling verwacht, die al dan niet een verandering van paradigma kan inhouden.

Tot slot kunnen twee belangrijke problematische kwesties worden geïdentificeerd met betrekking tot de persoonlijke reikwijdte van collectieve onderhandelingen voor medewerkers in de platform-economie. Ten eerste variëren de situaties in de lidstaten sterk van elkaar. Terwijl in veel lidstaten collectieve arbeidsovereenkomsten nog steeds kunnen worden gesloten enkel voor werknemers, bestaan in andere lidstaten ook mogelijkheden om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten voor personen die op werknemers gelijken. In andere lidstaten is het mogelijk om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten die van toepassing zijn op niet-werknemers. Nog andere lidstaten hebben modellen van collectieve onderhandelingen gevestigd zonder hetzelfde effect als traditionele collectieve arbeidsovereenkomsten. Het overkoepelende probleem is echter dat er geen uniforme definitie bestaat van de personen voor wie - in zeer algemene termen - de reikwijdte van collectieve overeenkomsten is uitgebreid. Dit houdt rechtstreeks verband met het tweede belangrijke probleem, de wisselwerking tussen de nationale regels voor collectieve onderhandelingen en het EU-mededingingsrecht. Vanuit een teleologisch oogpunt kan de jurisprudentie van het HvJ-EU aldus worden geïnterpreteerd dat collectieve arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten voor op werknemers gelijkende dienstverleners niet onder het EU-mededingingsrecht vallen. Toch bestaat er geen definitie van deze op werknemers gelijkende dienstverleners, waardoor het moeilijk is voor nationale sociale partners en voor nationale wetgevers om in overeenstemming te handelen met het EU-recht bij het verbreden van de persoonlijke reikwijdte van collectieve onderhandelingen.

 

II.           SUPRANATIONALE BRONNEN

De mogelijke rol van het EU-recht

Ongeacht de reikwijdte van de mogelijke wetgeving, is het duidelijk dat de lidstaten en de nationale sociale partners de belangrijkste acteurs op dit gebied zullen zijn. Sinds het begin van het COGENS onderzoek is echter een mogelijkheid van een EU-interventie op het gebied van de platform-economie waarschijnlijker geworden. In februari 2021 lanceerde de Europese Commissie een raadpleging over mogelijke actie die de uitdagingen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden in platformwerk aanpakt.

In een hypothetische richtlijn die het platformwerk op EU-niveau regelt zou kunnen worden bepaald dat medewerkers in de platform-economie collectieve onderhandelingsrechten genieten, zoals in de raadpleging wordt opgemerkt, hetzij in een artikel hetzij in een hoofdstuk. Het lijdt geen twijfel dat de Europese Unie wetgeving kan invoeren inzake collectief arbeidsrecht als bedoeld in artikel 153.lid 1 onder.f. VWEU. De bevoegdheid die is neergelegd in artikel 153.1.b van het VWEU biedt de rechtsgrondslag die nodig is om deze taak uit te voeren indien alleen de arbeidsvoorwaarden moeten worden gereglementeerd, maar de vermelding in artikel 153.1.f van het VWEU van "vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van medewerkers en werkgevers" biedt een solide basis voor de ontwikkeling van collectieve arbeidsrechtelijke aspecten. Uiteraard zal deze situatie inhouden dat de Raad met eenparigheid van stemmen een Richtlijn aanneemt.

Deze mogelijke ontwikkeling wordt wel bemoeilijkt door de noodzaak om uitermate voorzichtig op te treden in een beleidsveld waarin nationale voorkeuren, tradities en bevoegdheden van oudsher als politiek sturingsinstrument van groot belang zijn. Richtlijn 2002/14/EG biedt hier een duidelijk voorbeeld voor: er wordt een gemeenschappelijk minimum vastgesteld dat gemakkelijk in elke lidstaat kan worden toegepast. De aanwijzing van de concrete vertegenwoordigers van de medewerkers moet worden overgelaten aan de nationale wetten en praktijken. Maar de aanmoediging van specifieke regels voor medewerkers in de platform-economie, zoals de "digitalisering" van verkiezingseenheden of het creëren van manieren om vertegenwoordiging gemakkelijker aan dit soort medewerkers toe te wijzen, zijn een geschikte inhoud voor een supranationale regelgeving.

In ieder geval zou de Unie andere, meer gewaagde wegen kunnen bewandelen. Artikel 115 van het VWEU voorziet nog steeds in bevoegdheden tot het nemen van regels inzake "de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt”. Met deze rechtsgrondslag zou de Europese Unie een richtlijn kunnen goedkeuren die een minimumniveau aan rechten creëert voor personen die in de platform-economie werken, ongeacht hun nationale juridische categorisatie. Op deze manier zouden nationale competenties worden gerespecteerd, rechten gewaarborgd en zou er een supranationale reactie zijn op een supranationale situatie.

 

Het mensenrechtenperspectief: het recht op collectieve onderhandelingen als mensenrecht

Het recht om collectief te onderhandelen is door vele internationale en Europese bronnen gewaarborgd als een mensenrecht en als een fundamenteel arbeidsrecht, waaronder het ICESCR, verschillende IAO-verdragen, met name nr. 87 en 98, artikel 11 van het EVRM of artikel 6.2 van het herziene ESH. Met betrekking tot de collectieve onderhandelingsrechten voor medewerkers in de platform-economie is artikel 6.2 van het ESH van specifiek belang: Niet alleen hebben alle EU-lidstaten artikel 6.2 van het ESH aanvaard en zijn zij eraan gebonden, zodat zij het moeten naleven, maar het was het Europees Comité voor Sociale Rechten dat in zijn recente zaak Irish Congress of Trade Unions (ICTU) v. Ireland[3] heeft geoordeeld dat het beslissende criterium met betrekking tot de waarborging van collectieve onderhandelingsrechten "veeleer inhoudt of er sprake is van een onevenwichtige machtsverhouding tussen de verleners en de afnemers van arbeid" (...).

Uit deze beslissing volgt dat niet alleen werkenden die ook de status van werknemer hebben recht hebben op collectieve onderhandelingen, maar alle verstrekkers van arbeid - ook zij die in de platform-economie werken - die geen aanmerkelijke invloed hebben op de inhoud van de contractuele voorwaarden. Het Comité benadrukt dat deze personen de mogelijkheid moeten krijgen om de onevenwichtige machtsverhouding te verbeteren via collectieve onderhandelingen". Ter verduidelijking kan hieraan worden toegevoegd dat dit waar is ongeacht de (formele) status van de werkverlener.

Met andere woorden, zelfs in de gevallen waarin een platform-medewerker (formeel) zelfstandige is, in het kader van een teleologische en op mensenrechten gebaseerde benadering geniet hij/zij collectieve onderhandelingsrechten wanneer tussen hem/haar en de werkverlener een onevenwichtige machtsverhouding bestaat.

  

III.          ACTOREN

(Oude) vakbonden en nieuwe agenten

In de meeste landen volgt het bestaande juridische kader de logica van oude patronen van werkorganisatie. Daarom blijkt de implementatie van collectieve rechten voor medewerkers in de platform-economie nogal moeilijk te zijn. Een onderhandelingsstructuur op basis van de enkele werkplek en de enkele werkgeverbenadering, samen met de meerderheidsregel die in veel lidstaten bestaat, houdt structurele moeilijkheden in bij het zoeken naar solidariteit tussen medewerkers in de platform-economie enerzijds en tussen medewerkers in de platform-economie en werknemers die bij dezelfde onderhandelingseenheid werken anderzijds. Dit geldt met name voor die lidstaten waar onderhandelen op bedrijfsniveau prevaleert boven onderhandelen op sectorniveau. Zonder interventie vanuit de wetgever stimuleert een dergelijk gedecentraliseerd model in veel landen de vakbonden niet om medewerkers in de platform-economie te ondersteunen. Het bespreken van de rechten van medewerkers in de platform-economie kan een mogelijkheid bieden om de bestaande onderhandelingsmodellen te heroverwegen, en in sommige landen om collectieve onderhandelingen op industrieel niveau aan te moedigen.

In dit scenario, na een decennium van langzame aanpassing, lijken de oude actoren het best geplaatst om traditionele prerogatieven en nieuwe technologieën te integreren tot een zinvol nieuw geheel.  Uit een analyse van de realiteit blijkt echter dat medewerkers in de platform-economie soms terughoudend zijn ten aanzien van lidmaatschap van traditionele vakbonden. Bovendien waren de vakbonden zelf, althans in eerste instantie, niet klaar om de kwestie aan te pakken. Om een sterk model tot stand te brengen, moet het idee van "smart vakbonden" ter discussie worden gesteld, wat uiteindelijk zelfs zou kunnen leiden tot "apps die met apps concurreren". Door het debat te bevorderen, het bewustzijn te vergroten en standpunten te creëren op basis van het bedrijfsmodel van de platform-economie zou het makkelijker zijn om platform-medewerkers te bereiken. In een bedrijfsmodel op basis van digitale reputaties, zowel voor medewerkers als voor bedrijven, kan dit deel van de activiteit van de vakbonden niet worden genegeerd.

Nieuwe agenten brengen ook nieuwe manieren van collectieve interventie mee. Toch zijn deze nieuwe groepen er nooit in geslaagd om een collectieve overeenkomst te sluiten. Ze hebben gezorgd voor nieuwe vormen van uiting van arbeidsconflicten, zoals flash mobs, demonstraties op de fiets of blokkades. Ze hebben inderdaad een aantal effecten gecreëerd in de vorm van oproepen tot aandacht. Niettemin worden ze niet beschouwd als effectieve onderhandelingsagenten.

 

Overeenkomsten op sector- of bedrijfsniveau

De meest waarschijnlijke mogelijkheid voor wat betreft de toekomst van onderhandelingen in de platform-economie is het behoud van de huidige systemen. De doeltreffendheid ervan zal echter sterk afhangen van de juridische classificatie van de medewerkers in de platform-economie. Wat overblijft is het dilemma van het onderhandelingsniveau: Moeten overeenkomsten worden gesloten op het niveau van het bedrijf of op het niveau van de sector? Het antwoord op deze vraag hangt sterk af van de krachten van de respectievelijke onderhandelaars ol de verschillende niveaus.

Het panorama van daadwerkelijke collectieve overeenkomsten laat zien dat de eerste sectorovereenkomsten betreffende de platform-economie, bijvoorbeeld de overeenkomst voor hotels en catering in Spanje[4], werden afgesloten door vakbonden (en werkgeversorganisaties) die geen rekening hielden met de specialiteiten van deze activiteit. Zij hebben alleen hun persoonlijke reikwijdte vergroot en de platform-economie in het systeem opgenomen.

De overeenkomst tussen de Deense vakbond 3F en Dansk Erhverv[5], de Deense kamer van koophandel, volgde ook het oude patroon betreffende acteurs, maar ging nog een stap verder. Het was specifiek onderhandeld voor medewerkers in de platform-economie. In het begin werden alleen de medewerkers van Just Eat gedekt door de overeenkomst. dit wil zeggen dat het in feite een overeenkomst op bedrijfsniveau was met betrekking tot de persoonlijke reikwijdte. Daarna werd het echter opengesteld voor andere leveranciersbedrijven. Aldus kan het worden beschouwd als de eerste reële sectorovereenkomst betreffende de platform-economie in het eigen kader. In Oostenrijk werd een collectieve onderhandelingsovereenkomst op sectorniveau ook gesloten voor riders op de fiets, tussen traditionele actoren, de kamers van koophandel aan de zijde van de werkgever en de Oostenrijkse vakbondsfederatie aan de andere zijde. Toch is de persoonlijke reikwijdte alleen beperkt tot werknemers.

Het derde voorbeeld is het meest opmerkelijke: de Italiaanse overeenkomst op nationaal niveau voor de levering van goederen door riders[6]. De onderhandelingsagenten zijn een nieuwe, specifieke werkgeversorganisatie, AssoDelivery, bestaande uit platforms, en een traditionele vakbond, UGL, via zijn specifieke tak UGL Rider. De persoonlijke reikwijdte is ook opmerkelijk, omdat het alleen zelfstandige riders omvat.  Deze overeenkomst toont de capaciteit van aanpassing en transformatie van actoren waar een wil is om te onderhandelen. Deze “colécteive overeenkomst” is echter door de rechter ongeldig verklaard vanwege een probleem aangaande legitimiteit en representativiteit van de vetrokken vakbond.

Aan de andere kant zijn er enkele overeenkomsten op bedrijfsniveau, zoals die tussen de Deense vakbond 3F en Hilfr van 2018[7], of die in het Verenigd Koninkrijk tussen GMB Union en Hermes van 2019[8]. Het patroon met betrekking tot de vertegenwoordiging van de medewerkers is hetzelfde. De traditionele acteur is succesvol in zijn traditionele rol wanneer hij andere onderhandelingsagenten onder druk kan zetten.

Ongeacht het niveau van de onderhandelingen kan  hieruit een duidelijke en directe conclusie worden getrokken: In het kleine aantal collectieve overeenkomsten dat op het gebied van de platform-economie werd gesloten, waren de traditionele vakbonden de belangrijkste actoren en volgden zij de traditionele regels.

Tenslotte is de rol van de werkgeversorganisaties de meest ondoorzichtige van allemaal. Het gaat niet langer om een klassenconflict, maar om een belangenconflict, aangezien de traditionele bedrijven hun positie en visie niet delen met de nieuwe platforms. Volgens veel belanghebbenden staan de platforms niet open voor collectieve onderhandelingen, maar het Italiaanse geval toont aan dat hierop uitzonderingen bestaan.


Nieuwe vormen van zachte regelgeving

Een merkwaardig verschijnsel dat in verschillende landen, zoals Italië, Frankrijk of Duitsland, kan worden waargenomen, is het verschijnen van documenten of instellingen op het gebied van de platform-economie die deze trachten te beïnvloeden. In geen van de gevallen gaat het om instrumenten voor collectieve onderhandelingen, maar vanwege hun originaliteit, waarbij gezocht wordt naar een derde weg die door sommigen wordt bepleit, verdienen sommige van deze instrumenten nadere bestudering.

De eerste van deze documenten was het Handvest van Bologna, de “Carta dei diritti fondamentali dei lavoratori digitali nel contesto urbano” van 2018, die geen effectieve wettelijke waarde had. Het document bestaat uit twaalf artikelen die bedoeld zijn om veilig en waardig werk te bevorderen, die tegelijkertijd verenigbaar zijn met het aanpassingsvermogen van de digitale arbeidsmarkt, waarbij de verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden van de dienstverleners wordt gewaarborgd. De vertegenwoordiging van de medewerkers en de arbeidsgeschillen komen in het Handvest voor, maar er wordt geen melding gemaakt van collectieve onderhandelingen. In ieder geval schept het Handvest van Bologna, door de erkenning van de twee essentiële hulpmiddelen voor onderhandelingen, namelijk de identificatie van actieve onderwerpen en de aanvaarding van drukmaatregelen, het juiste klimaat voor de ontwikkeling van een collectief onderhandelingsproces als uitvloeisel van die erkenning.

Duitsland heeft in deze catalogus verschillende voorbeelden gegeven van gerelateerde prestaties, waarbij crowdworking bijzondere aandacht krijgt.. Ten eerste is er de Gedragscode "Paid Crowdsourcing for the Better", ondertekend door verschillende bedrijven, waarin zij zich er eenzijdig toe verbinden een decaloog van rechten te respecteren en te waarborgen. De code bevat geen enkele verwijzing naar collectieve onderhandelingen, maar de inhoud van de rechten laat duidelijk zien dat in een later stadium sprake kan zijn van rechten en plichten die in het kader van collectieve onderhandelingen aan de orde plegen te worden gesteld. Het meest opvallende resultaat is het creëren van een vrijwillig mechanisme om conflicten op te lossen, beheerd door de vakbond IG-Metall. Vooralsnog betreft dit  alleen individuele conflicten. Opnieuw vertoont de inhoud echter opvallende overeenkomsten met uitkomsten van collectieve onderhandelingen.

Ook belangrijk is het Frankfurt Paper on Platform-Based Work, ondertekend door zeven vakbondsorganisaties uit Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden en de Verenigde Staten, met een zeer aanzienlijk technisch team van adviseurs. Eén van de essentiële punten die daarin worden opgesomd, is het respecteren van de relevante collectieve overeenkomsten. Echter, nog belangrijker is de nadruk die moet worden gelegd op het recht van de medewerkers om zich te organiseren. Een gevolg van dat recht is de mogelijkheid om te onderhandelen. De verklaring dat platformexploitanten geschikte gesprekspartners zijn om onderhandelingen aan te gaan, is bijzonder relevant.

  

IV.          INHOUD

Er bestaat een opmerkelijke consensus onder academici en belanghebbenden dat de inhoud van collectieve onderhandelingen aan de sociale partners moet worden overgelaten. Op dit gebied wordt dan ook wet- of regelgeving niet noodzakelijk en zelfs niet wenselijk geacht.

De analyse van de werkelijke inhoud van collectieve onderhandelingen in de platform-economie laat een uiteenlopend beeld zien.  Ten behoeve van de discussie wordt een onderscheid gemaakt tussen abstracte, algemene en specifieke inhoud.

De eerste groep verwijst naar de situatie waarin medewerkers in de platform-economie werden opgenomen in bestaande sectorovereenkomsten, zoals het geval van Spanje met betrekking tot hotels en catering. Deze collectieve overeenkomsten bevatten geen specifieke materieelrechtelijke regel met betrekking tot platform-medewerkers, ze hebben alleen hun persoonlijke reikwijdte vergroot. De analyse van deze inhoud is dus niet interessant.

De tweede categorie omvat traditionele categorieën van regelgeving die in de platform-economie een bijzondere dimensie hebben. Als voornaamste voorbeeld noemen zij de beloning en de arbeidstijd: kwesties die altijd al op de arbeidsmarkt aanwezig zijn geweest, maar tegenwoordig opmerkelijke kenmerken vertonen, zoals de rol van de app bij de bepaling ervan.

De eerste overeenkomst op bedrijfsniveau, ondertekend door de Deense vakbond 3F en Hilfr Aps, is het perfecte voorbeeld van deze situatie, aangezien daarin alle traditionele kwesties aan bod komen. Met betrekking tot lonen bevat het bijvoorbeeld de volgende regel: "Via de platform kan de werknemer zijn / haar individuele loon instellen. In geen geval kan het lager zijn dan het loon dat in deze collectieve overeenkomst is bepaald". Soortgelijke en nog meer gedetailleerde inhoud is te vinden in de Italiaanse overeenkomst op nationaal niveau. Het zijn geen innovatieve clausules, maar ze zijn de zichtbare expressie van de mogelijke ruimte voor collectieve arbeidsovereenkomsten op het gebied van de platform-economie. In dezelfde overeenkomsten zijn ook regels opgenomen betreffende de nieuwe, technologische aspecten van de beëindiging van het arbeidscontract: "Het verwijderen of anderszins depersonaliseren van het profiel van de werknemer op het platform wordt beschouwd als ontslag", aldus de Deense overeenkomst. Soortgelijke inhoud is ook te vinden in de Italiaanse overeenkomst op nationaal niveau. Het is gemakkelijk te begrijpen dat deze overeenkomst een aanpassing is van reeds lang bestaande structuren.

De meeste platforms geven namelijk een ruim recht om de samenwerking met de medewerker te schorsen of de samenwerking te beëindigen, doorgaans zonder motiveringsplicht of op grond van betrekkelijk vage criteria (bijvoorbeeld verwijzend naar een beoordeling zonder het acceptabele niveau te vermelden) en zonder opzegtermijn. Collectieve onderhandelingen kunnen een nuttig instrument zijn bij de bescherming van medewerkers, door het moduleren van deze ruime bevoegdheden.

Een zeer belangrijk gebied voor aanpassing is arbeidstijd. Hoewel het arbeidsrecht werknemers en werkgevers er niet van mag weerhouden gebruik te maken van de voordelen van de moderne technologieën, zijn minimale waarborgen inzake arbeidstijd noodzakelijk voor alle medewerkers. Dit betekent niet dat alle traditionele juridische concepten en beperkingen zonder enige aanpassing kunnen worden toegepast. Niettemin mag de aanpassing niet worden begrepen als een opt-out: enkel technische redenen kunnen de niet-toepassing van de garanties op arbeidstijd niet rechtvaardigen. Collectieve onderhandelingen kunnen een oplossing bieden om de behoeften van nieuwe soorten werk en de regelgeving inzake arbeidstijd met elkaar in overeenstemming te brengen. Collectieve onderhandelingen kunnen adequate beschermende maatregelen introduceren tegen een te grote nadruk op werkgeversgerichte flexibiliteit en betekenen een transparanter en formeler standaardiseringsproces dan individuele onderhandelingen. Voorwaarde is dan wel voldoende onderhandelingsmacht aan “werknemerszijde”.

Een ander voordeel van autonoom recht ten aanzien van heteroonoom recht dat van de wetgevende macht komt is dat de partijen die bij collectieve onderhandelingen zijn betrokken veel beter op de hoogte zijn van de prioriteiten en problemen in de betreffende sector. Ook is de reactietijd op nieuwe ontwikkelingen vaan korter. De EU-wetgeving biedt heel wat ruimte voor collectieve onderhandelingen bij het vaststellen van normen inzake arbeidstijd. Artikel 18 van de Arbeidstijdrichtlijn staat afwijkingen van de artikelen inzake dagelijkse rust, pauzes, wekelijkse rustperiode, lengte van nachtwerk en referentieperioden door middel van collectieve overeenkomsten toe. Uit empirische gegevens blijkt dat de in collectieve overeenkomsten vastgelegde arbeidstijdenregels op digitale werkplekken meer zijn dan alleen een theoretische kwestie. Er moet echter nog worden nagegaan hoe partijen gebruik kunnen maken van de afwijkingsclausule in de arbeidstijdrichtlijn en specifieke maatregelen kunnen vaststellen die precies voor platform-medewerkers zijn bedoeld - zelfs binnen het kader van de arbeidsrelatie.

De derde categorie inhoud is de meer "verkennende" inhoud. Het is het terrein waar collectieve onderhandelingen een instrument van vernieuwing kunnen zijn, dat zich bezighoudt met kwesties die tot dusver geen traditionele zorg waren. Het recente Franse Décret nº 2021-952[9] bijvoorbeeld heeft regelgeving opgelegd in verband met de gegevens van platform-medewerkers en de individuele toegang tot deze gegevens. In een volgende stap zouden de medewerkersbeoordelingen en de controle daarop ook door middel van collectieve overeenkomsten kunnen worden gereglementeerd. De onderhandeling en het toezicht op het algoritme dat wordt gebruikt door het platform of het regime van de medewerkersbeoordelingen is de meest opmerkelijke van deze mogelijkheden.

De Spaanse wetgever heeft eerder een mogelijkheid tot collectieve ontwikkeling geopend, omdat de Riderwet het recht van de vertegenwoordigers van de medewerkers heeft opgenomen "om door het bedrijf te worden geïnformeerd over de parameters, regels en instructies waarop de algoritmen of kunstmatige intelligentiesystemen zijn gebaseerd en die van invloed zijn op de besluitvorming die een impact kan hebben op de arbeidsvoorwaarden, toegang tot en behoud van de werkgelegenheid, inclusief profilering". Het is een eerste, beperkte stap, omdat het uitsluitend verwijst naar informatierechten en niet naar collectieve onderhandelingen. Maar de poort is geopend voor verdere regelgeving.

In ieder geval moet het recht op transparantie van de besluiten en resultaten van AI-systemen en van de onderliggende algoritmen worden gewaarborgd, waarbij het recht wordt vastgelegd om in beroep te gaan tegen besluiten van algoritmen en deze door een mens te laten herzien. Door middel van collectieve overeenkomsten tussen de sociale partners zouden de partijen bijvoorbeeld zowel de gegevensinvoer in geautomatiseerde aanwervingssystemen en de promotie van werknemers kunnen regelen, alsook de controle van de werknemers over het voortbestaan van de door deze systemen gecreëerde gegevens.

Sociale partners in alle sectoren kunnen optreden als speerpunten over dit onderwerp. In het Groenboek over de Toekomst van Werk in Portugal[10], bijvoorbeeld, is één van de denksporen "met name het aanmoedigen van de reglementering in verband met het gebruik van algoritmen in het kader van collectieve onderhandelingen, waarbij de sociale partners worden betrokken en de behandeling van deze zaak op het niveau van collectieve overeenkomsten wordt gewaarborgd, om zo een adequaat gebruik van AI te waarborgen en de voor elke sector specifieke behoeften tot uiting te laten komen".

Ook zouden collectieve overeenkomsten de beginselen kunnen versterken die de nieuwe risico's in verband met het autonome gedrag van AI tot een minimum beperken, door eisen vast te stellen voor de waarborging van de bescherming van privacy en persoonsgegevens, gelijkheid en non-discriminatie, ethiek, transparantie en de verklaarbaarheid van op algoritmen gebaseerde systemen, zowel wat betreft de selectie van kandidaten voor een baan als wat betreft de uitvoering van het arbeidscontract en de controle van de beroepsactiviteit van de medewerker. Bovendien zouden collectieve overeenkomsten de raadpleging van de werknemersvakbonden kunnen regelen op het gebied van implementatie, ontwikkeling en toepassing van AI-systemen.

  

V.           EEN EINDCONCLUSIE

Ons onderzoek heeft aangetoond dat collectieve onderhandelingen wel degelijk bestaan voor medewerkers in de platform-economie in de lidstaten, hoewel er verschillen zijn met betrekking tot de persoonlijke reikwijdte van de overeenkomsten, de betrokken actoren, de gereglementeerde inhoud en de effecten van de onderhandelingsovereenkomsten.

Aangezien de platform-economie en met name crowdworking een transnationale aangelegenheid is, lijkt een reactie van de Europese Unie de meest aangewezen weg om dit kader verder te ontwikkelen. Uiteraard moet het optreden van de Unie in overeenstemming zijn met het nationale recht en de praktijken inzake arbeidsverhoudingen. Toch bieden de Verdragen mogelijkheden om kwesties van collectief arbeidsrecht te regelen.

Op nationaal niveau zijn traditionele actoren erin geslaagd om collectieve overeenkomsten op het gebied van de platform-economie te sluiten. Hoewel de Europese sociale partners terughoudend lijken ten aanzien van hun rol bij het reglementeren van collectieve onderhandelingen, lijkt het erop dat de vakbonden de uitdaging zijn aangegaan om de collectieve onderhandelingen in de platform-economie te reglementeren. Nieuwe actoren hebben hun beloften nog niet waargemaakt. Ons onderzoek heeft ook aangetoond dat overeenkomsten werden afgesloten op bedrijfsniveau door afzonderlijke werkgevers, evenals op sectorniveau, voornamelijk door traditionele werkgeversverenigingen. Om echter een gemeenschappelijke basis van rechten te creëren, lijken overeenkomsten op sectorniveau het meest geschikt.

Wat de inhoud van collectieve arbeidsovereenkomsten in de platform-economie betreft moeten collectieve arbeidsovereenkomsten worden gebruikt als een instrument om in gedetailleerde regelgeving te voorzien. Er zijn specifieke onderwerpen, bijvoorbeeld de regelgeving inzake toegepaste algoritmen, die het meest specifiek zijn voor deze sector. Daarom lijkt een op maat gesneden oplossing, overeengekomen tussen werkgevers en medewerkers geschikter dan algemene regels die zijn vastgelegd in de wetgeving.

 



[1] Dit artikel is opgesteld als een synthese van het COGENS onderzoeksproject (VS/2019/0084), dat wordt gefinancierd door de Europese Unie. Het geeft enkel de meningen van de auteurs weer. De Europese Commissie is niet verantwoordelijk voor het gebruik dat eventueel wordt gemaakt van de informatie die dit document bevat. De auteurs van dit artikel zijn José María Miranda Boto en Elisabeth Brameshuber, met bijdragen van Gábor Kártyás, Barbara Kresal, Teresa Coelho Moreira, Daniel Pérez del Prado en Kübra Doğan Yenisey en materialen die door de andere leden van het team van het project werden verstrekt.

[3] Klacht nr. 123/2016, Besluit over de verdiensten van 12 september 2018

Comments

Popular posts from this blog

Collective agreement Between Hilfr ApS. CBR.no.: 37297267 and 3F Private Service, Hotel and Restaurant Translation by the Danish Confederation of Trade Unions

COGENS main findings

Short summary of the COGENS action